Endymion en Selene
De essentie van het lijden zit niet in het lijden zelf vervat. Haar bloedende vuisten waren haar geen bewijs genoeg dat de pijn echt, dat het gemis reëel was en geen fata morgana, een verbeelde oase in de verlatenheid van haar uitgedroogde ziel. Zij wou een bewijs van de authenticiteit van haar gevoelens, een reality-check, ze wou vlekken op de blinde wand zien waar ze zich nu al voor de honderdste keer tegen aan gooide, met haar volle gewicht, vuisten vooruit. Ze wou ook reactie, ze verwachtte dat de muur een inconsequentie met zijn eigen aard zou plegen en haar eindelijk zou toespreken, haar dan toch bij de som van zijn wezen rekenen. Tevergeefs, inane instanties zwijgen, klaar en duidelijk.
Het was door herhaling dat ze emotie, gevoel probeerde te bereiken, door steeds opnieuw iets te voelen, hoe miniem ook, trachtte ze elk klein deeltje van haar zinsbeleving te amplifiëren, de afzondelijke slagen als geheel doen klinken, om het eindelijk te zien, om de pijn eindelijk te voelen als werkelijk. Zoals drie noten in die sonate van Beethoven, die hij, diep gebogen boven zijn piano, steeds opnieuw speelde, in trance, om toch maar te horen, hoe dof moeten ze hem wel niet geklonken hebben, om ze toch maar te voelen, in zijn hoofd, in zijn hart. Emotie, bereikt door herhaling.
Elke keer opnieuw ging ze een nieuwe confrontatie met het oude aan, ze keerde steeds naar hem terug, beminde hem, kuste hem, elke keer alsof het de laatste was. Ze had hem nodig, om te onthouden, ze mocht niet vergeten hoe leven voelde, sterven, liefhebben, ze moest en zou haar oerangsten wederherinneren, ook al betekende dat ten onder gaan aan de ontmoeting ermee. Want schoonheid legt angst bloot, maar zuivert ons er niet van. Hij was het kunstwerk waarop ze een blik, slechts een, maar steeds opnieuw, moest werpen opdat ze terug in zijn armen vloog. Hij was het tegelijk het licht waar ze naar toe vloog en het zwarte gat dat haar leegzoog. Ze verdronk in zijn zwarte ogen, waar Natura zo helder licht in had gevat. De tegenstelling stond hem op het gezicht geschreven, de contradictie droop uit zijn ogen en toch was ze zo blind als Beethoven doof was. Ze kon alleen maar zien als ze opnieuw naar hem keek, opnieuw en opnieuw, bij elke nieuwe maan, wanneer de duisternis zo tastbaar werd dat ze rilde, zo koud door het gebrek aan maanlicht.
Het is niet de liefde die broos is, zoals ze ooit in een deur had zien gekrast, neen, liefde of wat zij voor liefde aanzag, was onbreekbaar, onaantastbaar, zelfs en zeker door het object ervan. Het was de verliefde, het subject van die diepe emotie, die breekbaar was, die zich naakt en onbewapend aan de vijandige elementen blootstelde: neem mij maar, gebruik mij, raak mij en laat mij voor dood achter, want ik bemin, mijn hart bied ik u op een zilveren schotel aan, breek het maar, het is al van u.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten