02 november 2006

Oneindigheid, dankuwel

We verlaten even de expositio over de hoofdzonden voor een korte terzijde. Met dank aan de luciditeit gebracht door het ene of andere verhelderende middel.


---


Onaantastbaar, oh ja, zo zag ze er uit. Maar toen ik vroeg: ‘dans met me’, zei ze: ‘ja’. Ik toonde me van mijn beste kant en bekeek de hare uitgebreid. De avond was reeds ver gevorderd en wij waren jong, onbezonnen en bedronken. De perfectie van de sfeer was tastbaar, totdat ik te dichtbij kwam en mijn dromen, mijn grootste plannen, mijn leven dat ik met haar zou delen, als fragiele zeepbellen in mijn gezicht ontploften, weg, enkel de geur van zeep en versgewassen haren op mijn schouder achterlatend. ‘Red me, laat me niet alleen’ riep ik haar nog na, maar ze was al te ver, te hoog en te omsingeld door een gretig entourage van jonge, nieuwe, verse pretendenten. Ik had haar willen nalopen, elke keer ze weg ging, op elke straathoek waar ze afsloeg, maar mijn trots, of wat er van restte, weerhielden mij, zoals ook haar overtuigd afgekeerde rug die alle hoop uit mijn aderen zoog. Ik bekeek mijn polsen terwijl ik daar alleen op de stoep stond, haar geur nog in de lucht. Mijn sterfelijkheid zat bevat onder die dunne laag huid die mij van mijn polsslagader, best de linkse, scheidde. Daar tekende ik met mijn vinger een platte acht, symbool van oneindigheid en ik keer ernaar, diep ontroerd door de confrontatie van twee zo tegengestelde entiteiten als mijn gewoonlijke ongenaakbaarheid en mijn pas ontdekte gevoel voor dramatiek. De confrontatie tussen haar, de onaantastbare, de oneindige, en ik, de kruipende, sterfelijke, vergankelijke menselijkheid die ik zo verafschuw.